Urineretentie betekent dat er urine achterblijft in de blaas na het plassen. Onder normale omstandigheden wordt de blaas leeg of zo goed als leeg geplast. Wanneer er urine achterblijft, kan dit zijn doordat de blaas niet effectief genoeg samentrekt, de bekkenbodemspieren niet goed ontspannen of een combinatie van beide.
Urineretentie lijkt misschien onschuldig maar leidt veelvuldig tot blaasontstekingen of, erger, nierbekkenontstekingen.
Allereerst moet de oorzaak van de retentie worden vastgesteld. Dit kan onder andere met flowmetrie  en bladderscan. Ook het functioneren van de bekkenbodemspieren moeten worden onderzocht.
Er kan sprake zijn van een onderactieve blaas, een blaas die niet krachtig genoeg kan samentrekken om de urine te kunnen lozen. Een onderactieve blaas moet mogelijk met medicijnen gecorrigeerd worden.
De bekkenfysiotherapeut onderzoekt de bekkenbodemspieren en het toiletgedrag.  Zij inventariseert ook de vochtintake. Wanneer zij dit in kaart heeft gebracht, leert zij de patiënt op welke manier de bekkenbodemspieren kunnen ontspannen om zo goed mogelijk te kunnen plassen. Ook wordt gekeken naar de toilethouding, de houding waarin het beste geplast kan worden en naar het toiletregime (wanneer plassen, hoe vaak plassen).